Onder de naam ABCD (Asset Based Community Devolopment) bedacht John McKight (JM) een tool om gemeenschappen te ontwikkelen. Dat is een aardig model. De vraag lijkt relevant of je er wat van kunt leren voor een wijkgerichte aanpak binnen het klimaatakkoord. Hetzij om te gebruiken hetzij om al te romantische ideeën rond wijkcohesie wat te temperen.

 

In ‘Looking back to look foreward’, iets wat veel te weinig gebeurt, doet Russel verslag  van een aantal interviews met JM over denkers die hem hebben beïnvloedt.

  • Ten eerste leerde JM van Alinsky dat je mensen achter je doel moet zien te krijgen en dan door samen te werken een macht verwerft die instituties bedriegen, waardoor ze toegeven aan je eisen[i]. Dat werkt[ii]. Mijn probleem is dat mensen dan meestal aangeven wat ze niet willen, zonder een coherent plan hoe we verder kunnen met de wereld. Het protest van de gele hesjes levert lagere benzineprijzen op in Frankrijk zonder visie op het klimaat. De Nederlandse klimaatdiscussie geeft protesten over inkomensposities en met verkiezingsangst wordt daar als eerste snel aan toegegeven. Het conceptuele verschil is dat ABCD de focus zet op lokale bewoners als creatieve oplossers en producenten om de situatie te verbeteren. Bestaande instituties en politici zien bewoners als gevallen die snel geholpen moeten worden. Ze kijken naar fysieke middelen om dat klusje te klaren om van gezeur af te zijn voor de volgende verkiezingen (quick en dirty; weinig visie en structuur als recept voor het volgende probleem).
  • Ten tweede leerde JM van Illich dat grotere organisaties bureaucratisch worden waardoor de productiviteit van die organisaties afneemt[iii]. Net als Alinsky en andere denkers is de (terechte)  gedachte dat je grote instituties (en politici die in dat netwerk zitten) niet kunt vertrouwen[iv]. Wat Illich toevoegt is dat die organisaties en instituties een afhankelijkheid creëren. Achterhuis verwoordde dit in ‘De markt voor welzijn en geluk’[v] waar met gesubsidieerd sociaal werk, kansarmen steeds afhankelijker werden, wat werkgelegenheid opleverde voor sociaal werkers en adviseurs. Die brachten steeds meer ‘te subsidiëren producten op de markt’  wat burgers weer minder initiatiefrijk maakte (dus weer nieuwe te subsidiëren producten nodig). Binnen de energietransitie zie je hetzelfde. Er worden grootschalige structuren opgezet met adviseurs (en mensen met verleden in politiek die in dat netwerk een brugfunctie vervullen naar grote bedrijven[vi]) die technieken bedenken die burgers moeten kopen. Men moet na twee muisklikken spullen geleverd krijgen (met veel subsidie) en dan moet je weer op de bank voor de TV neer kunnen ploffen. Als je na moet gaan denken of het wel een goede oplossing is doen we het niet en het moet alleen groter en duurder zijn dan bij de buurman. Deze apathische houding is gelijk aan die van een probleemjongere. Het verschil is dat de jongere zonder hulp vooral zelf een probleem heeft. Apathisch gedrag van burgers rond het klimaat krijgen we waarschijnlijk allemaal last van en is dus echt asociaal.
  • Tot slot volgen er nog wat voorbeelden van mensen die succesvol dit type instituties afbouwden en meer de ruimte gaven zelf wat te doen in een andere omgeving en van gehandicapten die i.p.v. hulp gewoon geld krijgen waar ze zelf hun problemen mee oplossen. Als het beter werkt, waarom doen we het dan niet? Het bedreigt de banen, status en macht van mensen die werken in die instituties en de adviesbureaus. En die mensen zitten dichter bij de beslisser en de subsidiekraan dan burgers. Die belangennetwerken blijven van buiten af sturen met oplossingen vanuit hun leefwereld en zetten burgers klem.[vii]

Het mechanisme van Alinsky zien we terug bij gele hesjes, andere protesten en het radicale stemgedrag bij verkiezingen. Het circus rond klimaattafels en door overheid opgelegde regioplanning is in feite Illich. Het verschil is dat de betrokkenen vaak niet in een achterstandsituatie zitten en meer capaciteiten (assets) hebben dan normaal in de ABCD projecten. Het ABCD model wordt vooral toegepast in achterstandswijken om bewoners aan hun buurt te laten werken met als doel de leefsituatie te verbeteren. Er is een duidelijker individueel voordeel bij ABCD projecten naast de sociale voordelen. Bij klimaatproblemen zijn die individuele voordelen er ook als men de moeite neemt er naar te kijken. Maar er wordt in het Nederlandse klimaatcircus vooral geappelleerd aan een collectief maatschappelijk probleem wat van het individu op de korte termijn een investering vraagt.  Die valt als je er echt naar kijk meestal mee en er zouden financieringregelingen mogelijk zijn;  koningin Maxima doet in buitenland ook aan microkrediet, waarom niet in Nederland  voor het klimaat?[viii]. Maar als het voor het collectief is lijkt het sociaal gevoel een dun laagje vernis. We willen er geen moeite voor doen.

 

Het idee dat van minder overheidsinstituties, meer lokaal initiatief en (echte) marktwerking klinkt ook door in het wijkaanpakmodel van Porter[ix]. Deze goeroe rond bedrijfsstrategieën kijkt vooral welke toegevoegde waarde een wijk kan hebben voor de omgeving. Zijn pleidooi is dat elke wijk bepaalde capaciteiten heeft, zoals de achterstandwijk vaak goedkope arbeidskrachten heeft. En ook drugdealers hebben capaciteiten al worden die niet ingezet op een sociaal wenselijke wijze. Voorbeelden zijn ook voor elkaar koken en klusjes opknappen tegen een vergoeding, zaken die nu vaak onder de noemer zwart werken vallen. Maar je kunt ook samen dingen uitzoeken en inkopen. De kern is ook hier lokaal mensen activeren, maar zo dat je toegevoegde  waarde hebt voor je omgeving en niet alles door die omgeving/ overheid wordt opgedrongen. Je begint dan niet met een discussie over een warmtenet door semi overheidsinstituties aan te leggen, maar laat burgers nadenken over de zonne panelen als geluidswal bij een weg waar ze last van hebben, het opslaan van elektrisch in accusystemen zodat er geen  kabelverzwaring nodig is en slim te kijken naar warmte en warmtepompsystemen passend bij hun situatie. Een klimaatakkoord legt dan  het klimaatprobleem gestructureerd lokaal bij burgers neer op een manier die lokaal beïnvloedbaar is zonder oplossingsrichtingen door te drukken. Ook Rotmans, die een stakeholders model omarmde, geeft aan dat het poldermodel niet werkt, met een netwerk van  werkgevers, grote bedrijven (met winstbelangen) etc. dat het kader bepaalt waarin burgers plannen mogen maken. Uitrollen van best practice noemen ze dat dan, wat neer komt op plat walsen van burgers met hun producten. ‘Je vraagt de kalkoen ook niet wat je met kerst gaat eten’[x], stelt Rotmans. En dus vraag je producenten ook niet hun winstgevende productiemethoden waar de hele organisatie mee werkt (bouw is vrij conservatief) te vervangen voor nieuwe die energiezuiniger zijn, maar ingewikkelder met risico op problemen. Voor het  opdringen van die oplossingsrichtingen tuigt de overheid dan een planorganisatie op (RES ambtenaren met adviesbureaus, oud politici uit die lobbycircuits  etc.) waar ze in de oude Sovjet Unie jaloers op zouden zijn geweest. De visie zou moeten zijn aan te sluiten bij innovatieve ontwikkelingen van vaak kleine flexibele bedrijven aansluitend op de mogelijkheden van een buurt of wijk in relatie tot zijn omgeving. Sturing door lobby of bureaucratische ‘kennisnetwerken’ is ongewenst. In een echte markt ontstaat altijd wel een vraag naar producten en kennis. Dat hoef je niet op te dringen met netwerken en monopolieposities gesteund door ‘marketing’  en regelgeving van de overheid.

 

Nu is het niet zo dat burgers zomaar tot duurzame investeringen over gaan. Alleen maar roepen dat ‘het bottom up’ moet, gaat niet werken. Ook drugsdealende hangjongeren worden niet vanzelf een geslaagde MKB er in auto-onderdelen. En de gemiddelde burger ligt al veel langer aan het infuus van de welvaartsstaat dan die jongeren dealen. Al veel te lang wordt de burger gezien als een niet (direct) betalende, veeleisende klant en politici ondersteunen dit consumentisme door de indruk te wekken dat ze net als commerciële bedrijven die service wel gaan leveren; ja zelfs steeds betere ‘producten’ leveren in deze gesubsidieerde markt van welzijn en geluk. Met burgerschap dat verder gaat dan een buurtfeestje is het dan vaak ook slecht gesteld[xi]. In gezin, familie en buurt gaat het nog wel goed. Daarbuiten is het knudde maar dat komt ‘omdat de onbetrouwbare politiek er een zootje van maakt’ is de algemene  mening. Dat laatste is maar al te waar en helaas is er dan weinig ander alternatief dan op Wilders of Baudet te stemmen. Maar burgerschap hoort meer in te houden dan alleen consumeren. Dat is te bereiken met burgers door te  beïnvloedbare afspraken die ze zelf oppakken, waarbij ‘adviseurs’ niet een vorm van ‘een markt  van welzijn en geluk’ creëren voor een steeds apathischer wordende burger. Transitiemanagement voor het klimaatakkoord kan elementen van ABCD gebruiken als ze erin slaagt een wijk voor bepaalde aspecten als ‘achterstandswijk’ te positioneren en burgers te overtuigen dat het klimaat een probleem is (desnoods handje helpen door belasting te verhogen). Vervolgens zou een wijk doelstellingen mee kunnen krijgen waar ze zelf, eventueel door uitwisseling met de omgeving aan werken. Standaard subsidies op producten en oplossingen bedacht door tafels of werkgroepen worden vervangen door aanvragen voor projecten van burgers die passen in hun wijk. Subsidie wordt zoveel mogelijk  vervangen door financiering (zoals micro krediet in achterstandssituaties). De grote waarde van ABCD ligt in haar nadruk op het beter kijken naar wat er in de wijk voorradig is aan actieve individuen en groepen met sociaal en economische capaciteiten, aan potentiële aanknopingspunten van clubs, ontmoetingsplekken etc. Het ontbreken van die mensen wordt vaak als een probleem gezien. ‘McKnight zegt dat dat allemaal wel waar mag zijn maar dat je dan toch beter naar wegen kunt zoeken om ze op te sporen en ze te activeren. Sociaal kapitaal kan ook in de woestijn bloeien, de schatten van de wijk liggen onder het zand’[xii]. Helaas worden de middelen voor het klimaat nu niet besteedt om die schatten te vinden, maar met klimaattafels, regisseurs en adviseurs nog verder onder het zand bedolven. Nu zijn veel middelen gebruikt om allemaal technische oplossingen met prijskaartjes op te schrijven en vervolgens via rapporten, presentaties en veel mediageweld heel Nederland op de kast te jagen (model Alinsky). Je kan de middelen ook inzetten om Nederland terug te geven aan de Nederlanders door in wijken de mensen op te zoeken en via een transparante markt en met een betere wet en regelgeving burgers zelf de juiste keuze te laten maken. Dan komt een beter klimaat eerder in zicht en is er minder reden voor extreem stemgedrag. Misschien kunnen gemeenten nog wat recht breien van deze wederom door Den Haag gemiste kans voor open doel van de tegenstanders; een kans die ze opnieuw weer eens miraculeus omzetten in een doepunt in eigen goal.

[i] Ligt in lijn met countervailing power van Galbraith (Galbraith, Aspecten van de nieuwe indutriele samenleving, 1969) (Galbraith, De economie van de overvloed (affluent society), 1961) (Galbraith, Het militair – industrieel complex, 1970)

[ii] Zie ook (Hofman, 2018, p. par.10.1)

[iii] Was al bekend onder de naam toenemende en afnemende schaalopbrengsten vanuit de economie.

[iv] Een iets genuanceerdere benadering en dan ook voor bedrijven geeft Schumacher met zijn filosofie ‘Small is beautiful’. Er zijn processen in de productiesfeer die grootschaliger moeten zijn, maar dat kan je dan anders organiseren. Bij veel sociaal werk zoals hier bedoeld is dat nergens voor nodig. Dat gaat gewoon om macht dat ontstaat in netwerken (Hofman, 2018).

[v] (Achterhuis, 1979)

[vi] Zie (Hofman, 2018)

[vii] Zie voor iets genuanceerdere opvatting (Hofman, 2018, p. par. 7.2)

[viii] Als je het voor een individueel geval goed uitzoekt en kijkt naar het rendement vergeleken met de bankrente valt dat meestal mee. Daarbij hebben die investeringen vaak ook andere voordelen zoals veiligheid en comfort. Dat is lastiger in rendement uit te drukken, maar dat geldt ook voor een nieuwe keuken of badkamer die wel wordt gekocht zonder financiële analyse.

[ix] (Porter, 1999)  maar ook andere organisatie goeroes zetten vraagtekens bij de politiek (Mintzberg, 1996)

[x] De school waar Rotmans deel vanuit maakt publiceerde aan aantal interessante boeken en andere publicaties over innovatie en energietransitie die aan dit aspect rond burgers weinig tot geen aandacht geeft. (Grin, Rotmans, & Schot, 2010) (Rotmans, 2010)

[xi] Zie proefschrift (Hurenkamp, 2017) en (Hofman, 2018)

[xii] Zie ook ‘Wijken voor bewoners’ ABCD in Nederland van Kenniscentrum Grote Steden

 

Achterhuis, H. (1979). Markt van welzijn en geluk. Baarn http://www.dbnl.org/tekst/acht007mark01_01/: Ambo.

Galbraith, J. (1969). Aspecten van de nieuwe indutriele samenleving. amsterdam: van Gennep.

Galbraith, J. (1961). De economie van de overvloed (affluent society). Amsterdam: Arbeiderspers.

Galbraith, J. (1970). Het militair – industrieel complex. Amsterdam: van Gennep.

Grin, J., Rotmans, J., & Schot, j. (2010). Transitions to sustainable development. New York: Routledge.

Hofman, H. (2018). Naar de Verlichting en eeuwige vrede van Kant. Amsterdam : Brave New Books.

Hurenkamp, M. (2017). Met opgeheven hoofd; sociaal burgerschap aan het begin van de 21e eeuw. Amsterdam: van Gennep.

Mintzberg, H. (1996). Regeren of privatiseren (translated from Managing government, governing management). Holland Belgium management review , 7/15.

Porter, M. (1999). Over concurrentie. Amsterdam: Contact.

Rotmans, J. (2010). Transitieagenda voor Nederland, investeren in duurzame innovatie. Rotterdam: KSI.